maandag 26 november 2012

Ik roddel niet! schrijfopdracht 331, 26-11


Natuurlijk roddelen wij wel…
Iedereen doet het in zekere mate. Over iemand praten, loopt al gauw uit op roddelen. Het is niet fraai, maar zo gaat het. Ik heb zelf ook vaak gevoeld wanneer ik ergens wegliep: zodra ik buiten gehoorsafstand ben, krijg ik een (roddel)beurt. Je ziet/merkt/voelt het wanneer je zelf ‘slachtoffer’ bent, het kan ook op pesterig gedrag uitlopen.
Het begint meestal goed, maar hoe dieper de praatjes over iemand gaan, loop je de kans, dat het ‘praten over’ roddelen wordt. Roddelen is volgens mij: dingen doorvertellen die je vaag over iemand hebt gehoord, maar waarvan je bij die persoon niet geverifieerd hebt of het verhaal wel op waarheid berust. Het verhaal wordt bij elke doorvertelling vetter en vetter. Dat kan vervelende gevolgen hebben.
Ik heb zelf bijvoorbeeld vroeger eens een vriendin aan de telefoon gehad die mij geprikkeld vroeg waarom ik haar eigenlijk niet had ingelicht over onze scheidingsplannen. Zij had het hele verhaal van een neef, en die had het van.. en die had het van (ik heb die neef later nog gebeld, maar het werd zo’n raar verhaal). En dat was lang voordat wij ooit zelf maar enige echtscheidingsplannen hadden! We hebben er later nog om gelachen, maar ik vond het vreselijk dat er zo over me gepraat werd. Dat er onwaarheden over me werden verteld.
Na mijn scheiding had ik ook altijd het gevoel dat ik onderwerp van roddel was. Iedereen wilde me ook altijd uithoren over mijn ‘vriendjes’ en mijn spannende singleleven. Want ik had een leuke vriendenkring. Mannenvrienden waren voor mij veel prettiger, die roddelen niet zo als vrouwen. Ik vroeg collega’s weleens als tegenvraag: en hoe is het dan met jullie liefdesleven? als ik hun vraag beantwoord had, maar dat was not done. Zelfs nu na jarenlange relatie wordt er nog gevraagd: heb je je vriend nog? Terwijl ik het niet in mijn hoofd zou halen om naar hun huwelijk te vragen. Raar toch?                                                                          
Natuurlijk probeer ik me er zelf buiten te houden.. Ik haat het stiekeme sfeertje dat er heerst onder roddelaars. Op de werkvloer heb ik ook wel eens zo’n kringetje gekend. Als er tijdens de lunch iets op tafel kwam dat ik af kon zwakken, dan liet ik dat niet na. Maar daardoor werd ik zelf weer bespot. Ik zag het altijd aan blikken die ‘ze’ elkaar toewierpen. Dat is misschien ook de reden dat ik graag (liefst) alleen werk en ook in deze werkkring niet per se met allerlei collega’s hoef te lunchen. Ik ben daar weleens demonstratief met mijn vingers in mijn oren gaan zitten omdat ik geen kwaadsprekerij wilde horen, en ze maar door bleven gaan.. Of een krantje gepakt, maar je aandacht wordt toch getrokken door dat geouwehoer (excuse le mot), of je wilt of niet. Dus ja… ik had er weleens last van. Dan stond ik wel op en ging weer aan het werk. 
Je moet je weleens ergens voor afsluiten. Kunt niet de hele wereld verbeteren..  
                                                                                                                                     Anja

donderdag 8 november 2012

Verhaal naar aanleiding van schrijfopdracht 306: De maand november

November

De maand november? Daar vind ik niets aan. Het is een griezelige, enge, donkere maand. Het wordt ook al kouder en dat snijdt door mijn blote huid heen. De zomer, dat is pas fijn, de maanden juli en augustus, als het zo heerlijk heet is. En dan verkoeling zoeken onder een paar bomen, of gewoon in het koele gras. Het gras kriebelt heerlijk op je huid en met mijn neus snuif ik de geuren op. Op de boerderij waar ik woon is altijd wel een lekker schaduwplekje te vinden. Nu in november blijf ik het liefste binnen. Ik ben door die heerlijke zomer een flink aantal kilo's aangekomen, maar dat geeft niets. Ik eet zoveel mogelijk om lekker vol en rond de koude winter in te gaan, dan blijf ik lekker warm en heb ik voldoende reserve en weerstand. Trouwens, al mijn zussen en broertjes (we hebben een groot gezin van 16!) zijn allemaal aan de mollige kant. We hebben nu eenmaal aanleg om snel dik te worden, een familietrekje.

Maar eerst moet ik die vreselijke novembermaand zien door te komen. Het is al een tijdje onrustig op het erf. Ik vertrouw het allemaal niet. Mijn zus voelt het ook al en houdt de boel goed in de gaten. Dan zien we ineens die enge man weer. Vorig jaar was hij er ook en daarna hebben we een andere zus van ons, degene die het allerdikste was, nooit meer teruggezien….. Wij denken nog altijd dat hij haar meegenomen heeft.

Nu loopt hij met een touw op het erf rond en loert naar ons. Ik en nog een zus van me vluchten snel een hok achter de schuur in. Mijn andere zussen hebben niets door en voordat we ze kunnen waarschuwen pakt die man een van mijn zussen beet. Die gilt het uit van de schrik en wil wegrennen. Maar de enge man bindt haar snel met het touw vast en onze knecht helpt hem nog ook daarbij, want mijn zus geeft zich niet zomaar gewonnen. Tussen de kieren van het houten hok kunnen mijn zus en ik alles volgen. We zijn heel erg bang en durven niet eens te gillen, zoals mijn andere zussen doen die snel alle kanten oprennen. Wij houden ons doodstil, bang om ontdekt te worden.

Ze slepen haar naar een houten schot op blokken en binden haar daarop vast. Mijn zus gilt het uit van angst en pijn als een mager speenvarken. We durven eigenlijk niet meer te kijken door de spleten heen maar hoe angstig het ook allemaal is, het is tegelijkertijd ook heel spannend en we willen ook wel weten wat er met onze vorige zus nu eigenlijk gebeurd is . Dan zien we de enge man ineens een groot mes pakken en met een stevige haal steekt hij mijn zus in haar keel. Nog een laatste ijselijke kreet, het bloed spuit eruit en dan is het stil. Wij zitten nog steeds in het hok verstopt en durven er niet meer naar te kijken.

Dan ineens zien we de laarzen van de knecht door een gat in een van de onderste planken van het hok waar we nog bibberend in zitten. “Ik heb jullie wel gezien hoor”, lacht hij vals. “Volgend jaar is een van jullie aan de beurt. Dan maken we soep van jullie oren neuzen en worst van jullie darmen. Als er honger is, eten we tenslotte alles en we beginnen met jullie meiden….” We gillen het uit van schrik en vluchten het hok uit, langs de laarzen van de knecht waar ik het bloed van mijn zus nog op zie zitten.

Ik weet het zeker, hier krijg ik nachtmerries van. Ik zie allemaal mensen sjouwen met Keulse potten en houten kuipen. Mijn onfortuinlijke zus hangt inmiddels ondersteboven op een ladder en haar ingewanden worden er uit gehaald, en het bloed opgevangen. Nu weet ik dus wat die enge man ieder jaar komt doen. Nu weet ik wat er in die bakken met zout zit die in november in altijd in de gang staan. Nu weet ik wat er precies aan de zoldering te drogen hangt of in de ingebouwde spekkast in de schoorsteen gerookt wordt. Het is ons eigen vlees en bloed! Dit jaar ben ik de dans weer ontsprongen. Ik heb geluk gehad. Misschien ga ik op dieet. Want ze pakken wel steeds een van de dikste zussen eruit, valt me op. Als ik volgend jaar november heel mager ben, pakken ze mij misschien niet. Ik wou dat ik nooit als varken geboren was… Ik haat de novembermaand, de slachtmaand!
                                                                                                                             Nellie